Data

Date:
18-02-2002
Country:
Belgium
Number:
A.R. 318/00
Court:
Rechtbank van Koophandel, Ieper
Parties:
Lavameat v. SA Cointa

Keywords

BUYER’S OBBLIGATION TO PAY THE PRICE - NON CONFORMITY OF GOODS.

SELLER’S LIABILITY FOR LACK OF CONFORMITY AFTER PASSING OF RISK - PASSING OF RISK (ART. 36).

Abstract

A French buyer bought pork meat from a Belgian seller. The seller sued the buyer for payment of the price. The buyer objected that the goods were non-conforming with the contract since the seller could not guarantee that the meat had not been infected by dioxin during the dioxin crisis in Belgium.

CISG was applicable since both France and Belgium are contracting States.

As to the merits, the court decided in favour of the seller. According to Article 69 CISG the risk had passed from the seller to the buyer when it took over the goods. After that moment the seller could only be held liable for a lack of conformity due to a breach of a specific guarantee given by the seller (Art. 36(2) CISG). In the case at hand the buyer had had the meat analysed after having taken delivery of it and it was found to be free of dioxin. The fact that the French authorities subsequently instituted rules regarding the import of meat products from Belgium could not be accounted to the seller. The buyer was ordered to pay the price and interest was granted according to the Belgian rate, since the payment currency was Belgian franks.

Fulltext

De naamloze vennootschap LAVAMEAT, met maatschappelijke zetel te 8840, Staden, Diksmuidestraat 154.
H.R. leper: 29.328
eiseres op hoofdeis, verweerster op tegeneis, hebbende als raadsman Meester J.-P. Van Neste, advocaat te 8500-Kortrijk, Koning Leopold I straat 24.

tegen

SA COINTA, vennootschap naar Frans recht, met maatschappelijke zetel te Frankrijk - 69960 Corbas, Rue Marcel Merieux 27, Zone Industrielle. RCS Lyon: B 331.815.308 B.T.W. : FR 23.33.18.15.308 verweerster op hoofdeis, eiseres op tegeneis, hebbende als raadsman Meester J. Lievens, advocaat te 8500 Kortrijk, President Kennedypark 37, voor wie ter zitting verschijnt Meester I. Hemeryck, advocaat te 8500 Kortrijk.

Gezien de dagvaarding d.d. 2 mei 2000. Gezien de door partijen neergelegde conclusies en stukken. Gehoord de partijen ter zitting van 21 januari 2002, waarop de debatten werden gesloten en de zaak in beraad werd genomen en voor uitspraak gesteld ter zitting van 18 februari 2002.

De feiten en de vorderingen. Standpunten van partijen.
1. Bij dagvaarding d.d. 2 mei 2000 vordert eiseres ten aanzien van verweerster de betaling van 1.414.803 BEF (= 35.072,05 E) in hoofdsom, samengesteld als volgt:
- factuur nr. 1910 d.d. 19/05/1999: 246.642 BEF (= 6.114,10 €)
- creditnota nr. 1940 d.d. 21/05/1999: - 1.870 BEF (= 46,36 €)
- factuur nr. 1927 d.d. 21/05/1999 : 301.476 BEF (= 7.473,39 €)
- creditnota nr. 1960 d.d. 21/05/1999: - 2.936 BEF (= 72,78 €)
- factuur nr. 2043 dal. 28/05/1999 : 458.736 BEF (= 11.371,77 €)
- creditnota nr. 2138 d.d. 02/06/1999: - 4.728 BEF (= 117,20 €)
- factuur nr. 2128 d.d. 02/06/1999 : 264.240 BEF (= 6.550,34 €)
- creditnota nr. 2156 d.d. 04/06/1999: - 3.006 BEF (= 74,52 €)
1.258.554 BEF (= 31.198,74 €)
- conventionele interesten : 81.249 BEF (= 2.014,11 €)
- conventioneel schadebeding : 75.000 BEF (= 1.859,20 €)
1.414.803 BEF (= 35.072,05 €).

Met voormelde facturen heeft eiseres de prijs aangerekend voor 4 opeenvolgende verkopen van vers versneden varkensvlees; de creditnota's werden uitgeschreven vanwege bepaalde reclamaties door verweerster nopens teveel aangerekende hoeveelheden enerzijds en de onderdimensionering van bepaalde versneden stukken anderzijds (bundel eiseres, stukken nrs. 1-12).
2. Verweerster betwist de aldus tegen haar gestelde betalingsvordering, waar zij aanvoert dat de kwestieuze leveringen van vlees niet geschikt waren voor de doeleinden, waarvoor ze zouden gebruikt worden, inzonderheid waar eiseres er in het licht van de zgn. dioxinecrisis niet in geslaagd is de conformiteit van de goederen aan te tonen.
Bij tegeneis vordert zij dan een schadevergoeding van 54.713,95 EUR, zijnde het bedrag dat eveneens ten titel van schadevergoeding (wegens kosten van analyse en vernietiging) van haar wordt gevorderd door de uiteindelijke koper van de kwestieuze vleeswaren, nl. de Franse vennootschap Herta, gevestigd in F-62130 St.-Pol sur Ternoise (waar de goederen trouwens rechtstreeks aangeleverd werden door eiseres).
3. In conclusies verwerpt hoofdeiseres het verweer en de tegeneis. Zij wijst er o.a. op dat verweerster zelf en uitdrukkelijk de conformiteit van de geleverde goederen erkend heeft en alleszins faalt in haar bewijslast terzake het beweerde gebrek der goederen; er bestond geen verplichting om garantiebewijzen af te leveren (laat staan met terugwerkende kracht).

Beoordeling.
1. Toepasselijk recht.
Hoofdeiseres vordert betaling van de prijs n.a.v. (opeenvolgende) internationale verkopen van roerende zaken (nl. versneden varkensvlees).
Krachtens art. l.l.a) van het CISG (Weens Koopverdrag) is het van toepassing op koop-verkoopovereenkomsten betreffende roerende zaken tussen partijen die in verschillende staten gevestigd zijn, wanneer die staten verdragsluitende staten zijn; aldus omschrijft het CISG rechtstreeks de eigen territoriale toetsingscriteria, zonder dat nog een omweg moet gebeuren via de verwijzingsregels (cf. J. Meeusen, "Belgisch internationaal contractenrecht in Europees perspectief in X., "Overeenkomstenrecht", Verslagboek van de XXVIste postuniversitaire cyclus Willy Delva, 19992000, p. 379 e.v., inz. nr. 490, p. 388). In casu zijn zowel België als Frankrijk gebonden landen.
Anderzijds dateren de litigieuze koop-verkoopovereenkomsten van na het tijdstip waarop het CISG in beide landen in werking is getreden, zodat ook op dat punt de door art. 100.2 van het Verdrag gestelde voorwaarde vervuld is.
Derhalve staat het vast dat onderhavige zaak dient beslecht te worden met inachtneming van de bepalingen van het CISG, inzonderheid gelet op art. 4 dat bepaalt dat het Verdrag - benevens de totstandkoming van een koopverkoopovereenkomst - de rechten en verplichtingen van koper en verkoper regelt (met inbegrip van de sanctieregeling ingeval van wanprestatie van de partijen - cf H. Van Houtte e.a., "Het Weens Koopverdrag", p. 44, nr. 1.51). Dit klemt des te meer nu er geen enkele aanduiding voorligt dat de partijen de toepassing van het CISG conventioneel zouden uitgesloten hebben; de partijen gaan trouwens akkoord dat het CISG van toepassing is op onderhavige casus.

2. Hoofdeis.
Hoofdverweerster betwist de vordering in betaling van de hoger vermelde facturen niet cijfermatig, doch enkel waar zij aan hoofdeiseres een wanprestatie verwijt waarvoor zij bij tegeneis trouwens een schadevergoeding vordert. Het oordeel nopens de hoofdeis wordt derhalve (mede-)bepaald door het oordeel nopens de tegeneis (infra, nr. 3).

3. Tegeneis.
Hoofdverweerster beroept zich op niet-conforme levering, meer bepaald waar eiseres er na het uitbreken van de dioxinecrisis niet (tijdig) in geslaagd is om een sluitend garantiebewijs of te leveren dat de 4 kwestieuze leveringen van vleeswaren niet behept waren met een dioxinecontaminatie en/of PCBbesmetting.
Vooreerst dient in dat verband vastgesteld en beklemtoond te worden dat hoofdverweerster zelf, uitdrukkelijk en schriftelijk, op basis van de resultaten van doorgevoerde analyses, de conformiteit erkend en bevestigd heeft van de door eiseres geleverde vleeswaren (bundel eiseres, stukken nrs. 16a en 16b). Het blijkt ook dat de door Herta uitgevoerde analyses negatief waren (bundel verweerster, stukken nrs. 18b-18c-18d). Van enige contaminatie of besmetting is er in casu dus geen sprake en op zichzelf dus evenmin van enig gebrek dat uit dien hoofde de conformiteit van het geleverde in het gedrang zou brengen.
Anderzijds blijkt uit de stukken dat de 4 leveringen van vlees gebeurd zijn door toedoen van eiseres, die deze goederen franco diende of te leveren in Frankrijk te St.-Pol sur Temoise, rechtstreeks bij Herta. De leveringen zijn aldaar gebeurd op 19 mei 1999, op 21 mei 1999, op 28 mei 1999 en op 2 juni 1999. Telkens werden de leveringen zeer grondig en nauwkeurig nagezien, waarbij zelfs eenmaal een tekort van 2 kg op een totale vracht van meer tan 3.300 kg werd vastgesteld en aangeklaagd, evenals een verschil van enkele centimeter in de opgelegde afmetingen der versnijdingen (reden waarom trouwens telkenmale een creditnota diende uitgeschreven te worden door eiseres). Elke levering werd nagezien de dag zelf van de levering of uiterlijk de eerstvolgende werkdag, gezien de brieven, waarbij de kwestieuze opmerkingen nopens gewicht en afmetingen werden geformuleerd, verstuurd werden per fax op respectievelijk 20 mei 1999, op 21 mei 1999, op 1 juni 1999 en op 4 juni 1999 (bundel eiseres, stukken nrs. 2, 5, 8 en 11).
Overeenkomstig art. 69, 2° CISG is daardoor het risico overgegaan.
Art. 66 CISG bepaalt dat de koper in die omstandigheden niet ontslagen is van zijn verplichting om de prijs te betalen, tenzij het verlies van of de schade aan de goederen te wijten is aan een handeling of nalatigheid van de verkoper.
In casu bewijst hoofdverweerster niet dat enig verlies of schade te wijten zou zijn aan een handeling of nalatigheid van eiseres. Het blijkt integendeel dat de medecontractant van hoofdverweerster (Herta) eenzijdig beslist heeft om haar afgewerkte producten uit de markt te halen en te vernietigen, overigens niet vanwege enige vastgestelde contaminatie, maar omwille van het overschrijden der houdbaarheidsdatum (bundel verweerster, stukken nrs. 17 en 18d). Zulks tegenwerpen aan eiseres houdt noodzakelijkerwijze de erkenning in dat de door eiseres geleverde grondstoffen reeds verwerkt waren (en derhalve hun bestemming hadden gekend volgens het doel waarvoor ze werden aangekocht).
Al deze elementen en omstandigheden in acht genomen, kan er bezwaarlijk van een aan eiseres toerekenbare handeling of nalatigheid gewag gemaakt worden.
Overigens dient vastgesteld te worden dat indien art. 36,2° CISG toelaat dat de verkoper nog aansprakelijk wordt gesteld voor een gebrek, dat later optreedt dan het tijdstip waarop het risico op de koper is overgegaan, zulks dan beperkt is tot 2 gevallen, nl. ingeval van niet-naleving van een accessoire verbintenis bij de levering of ingeval de verkoper een specifieke garantie nopens de "blijvende geschiktheid" van de geleverde zaken zou gegeven hebben (H. Van Houtte e.a., Het Weens Koopverdrag, o.c., p. 139140, nrs. 4.54 en 4.55). Die gevallen zijn in casu niet aan de orde: enige garantie in de zin van art. 36,2° CISG wordt ten aanzien van eiseres niet bewezen (en ook niet aangevoerd), terwijl evenmin wordt aangetoond dat in hoofde van eiseres enige wettelijke, reglementaire of conventionele verbintenis bestond bij het afsluiten van de 4 koopverkoopovereenkomsten of uiterlijk op het ogenblik dat de vier litigieuze leveringen plaatsvonden en het risico is overgegaan om enig garantiebewijs af te geven dat de vleeswaren niet door dioxine of PCB's waren gecontamineerd (of althans niet buiten tolerantie, wat daaronder ook zou moeten verstaan worden, gezien er alsdan zelfs geen algemeen erkende, welomschreven en/of uniforme normen voor dergelijke contaminanten waren).
De omstandigheid dat de Franse overheid nadien regelen heeft uitgevaardigd i.v.m. de invoer en het aldaar op de markt brengen van dieren of dierlijke producten uit België (Ministerieel Besluit van 4 juni 1999, gepubliceerd in Le Journal Officiel van 5 juni 1999 - cf. bundel eiseres, stuk nr. 18), kan aan eiseres niet tegengeworpen worden. Het risico was in casu immers reeds voorafgaandelijk overgegaan en daardoor was, zoals reeds aangehaald, hoofdverweerster niet ontslagen van haar verplichting om de prijs te betalen; voor het overige - en bij gebreke aan bewijs van andersluidende afspraken - kan hoofdverweerster zich ook niet op imprevisie of gewijzigde economische omstandigheden beroepen (cf F. Cleeren, Juridische aspecten van de dioxinecrisis volgens het Weens Koopverdrag, Limb. Rechtsl., 2000, p. 213 e.v., inz. p. 219220, nrs. 69).
De conclusie van het voorgaande is dat het verweer op de hoofdeis faalt en dat de tegeneis ongegrond is; de hoofdeis is gegrond ten belope van 1.258.554 BEF of 31.198,74 EUR.
4. Terzake de bij hoofdeis gevorderde aanhorigheden (conventioneel schadebeding, conventionele interesten) dient te worden vastgesteld dat art. 6 CISG het beginsel van de partijautonomie huldigt (de partijen kunnen de toepassing ervan uitsluiten, dan wel afwijken van de bepalingen ervan of het gevolg ervan wijzigen) en dat art. 9 CISG daarbij de bindende kracht vooropstelt van de gewoonten waarmede de partijen ingestemd hebben en van de tussen hen gebruikelijke handelwijzen. Daartegenover staat art. 19 CISG dat strikte regels inhoudt terzake van aanbod, aanvaarding en wijziging van voorwaarden, waarbij steeds volledige wilsovereenstemming nodig is vooraleer het contract tot stand komt; daarbij geldt louter stilzwijgen niet als aanvaarding (J. Meeusen, "Totstandkoming van de overeenkornst", in H. Van Houtte e.a., o.c., nrs. 3.56, 3.58 en 3.60, p. 9194; volgens H. Van Houtte komt de Belgische opvatting dat de factuurvoorwaarden bindend zijn omdat de koper deze stilzwijgend aanvaard heeft zelfs op de helling te staan in het Weens Koopverdrag : zie "Het Weens Koopverdrag in het Belgisch recht", T.B.H., 1998, p. 344 e.v., inz. nr. 22, p. 350; cf Kh. 'Hasselt, 2 december 1998, R.W., 19992000, 648).
In casu ligt er geen bewijs voor dat hoofdverweerster, bij de totstandkoming van de koopverkoopovereenkomsten die de grondslag uitmaken van de bij dagvaarding opgevorderde facturen, kennis genomen heeft van de algemene voorwaarden van hoofdeiseres en deze alsdan aanvaard heeft (cf. bundel verweerster, stukken nrs. 2a-2b-2c). De factuurvoorwaarden van hoofdeiseres kunnen derhalve geen toepassing vinden.
Hoofdeiseres kan wel aanspraak maken op rente wegens laattijdige betaling in toepassing van art. 78 CISG.
Waar het CISG evenwel zelf de interestvoet ingeval van laattijdige betaling niet bepaalt, wordt deze bepaald volgens het recht van de betaalmunt (cf. H. Van Houtte, "Het Weens Koopverdrag in het Belgisch recht", ox., nr. 33, p. 352-353), ten dezen de Belgische wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum waarop diende betaald te worden, nl. in casu de respectievelijke factuurdata.
5. Waar hoofdeiseres op stereotiepe wijze de uitsluiting vordert van de mogelijkheid tot kantonnement - wat een principieel recht is voor de schuldenaar -, dient zij te bewijzen dat de vertraging in de regeling haar aan een ernstig nadeel blootstelt en volstaat een dergelijke bewering niet. Nu hoofdeiseres terzake geen bewijzen voorlegt, kan op haar verzoek tot uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement niet worden ingegaan (zie Gent, 1 ' kamer, 17 april 1997, A.R. 1997/564 inzake Mafar/Fenestra).
Gelet op de artikelen 2 en volgende van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

OM DEZE REDENEN,
DE RECHTBANK, wijzende in eerste aanleg en op tegenspraak, alle verdere besluiten afwijzend,
Verklaart de hoofdvordering ontvankelijk en gegrond in volgende mate
Veroordeelt hoofdverweerster, S.A. COINTA, om aan hoofdeiseres, N.V. LAVAMEAT, te betalen de som van eenendertigduizend honderd achtennegentig euro en vierenzeventig cent (31.198,74 EUR), te vermeerderen met de rente a rato van 7 % per jaar:
op 6.067,74 EUR vanaf 19 mei 1999
op 7.400,61 EUR vanaf 21 mei 1999
op 11.254,57 EUR vanaf 28 mei 1999
op 6.475,82 EUR vanaf 2 juni 1999. ..
Wijst het méérgevorderde van de hoofdeis af als ongegrond.
Verklaart de tegenvordering ontvankelijk, doch ongegrond.
Veroordeelt hoofdverweerster tot de kosten van het geding, deze gevallen aan de zijde van hoofdeiseres begroot op:
- dagvaarding en rolrecht : 355,03 €
- rechtsplegingsvergoeding : 327.22 €
682,25 €.
Verklaart huidig vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
(…)}}

Source

Available on: http://www.law.kuleuven.ac.be}}