Data

Date:
20-11-1997
Country:
Netherlands
Number:
243/1997
Court:
Gerechtshof's Amsterdam
Parties:
Van Laere International NV v. Bemontex BV

Keywords

JURISDICTION - 1968 BRUSSELS CONVENTION - JURISDICTION OF COURT FOR PLACE OF PAYMENT - SELLER'S PLACE OF BUSINESS (ART. 57(A) CISG)

Abstract

A Belgian buyer and a Dutch seller concluded a sales contract pursuant to a framework agreeement. The seller sued to obtain payment while the buyer inter alia objected that the Dutch court had no jurisdiction to hear the case.

The Court confirmed that it had jurisdiction. As in the first instance decision it applied Art. 5(1) of the EC Convention on Jurisdiction and the Enforcement of Decisions in Civil and Commercial Matters (Brussels 1968), pursuant to which a person domiciled in a Contracting State (in the case at hand: the buyer) may be sued in the Court of the place of performance of the obligation in question (in the case at hand: payment of price).

The Court applied art. 57(a) CISG and held that the place of payment was at the seller's place of business (Netherlands).

Fulltext

LOWER COURT:
Arrondissementsrechtbank Utrecht

'2. De beoordeling van het geschil in het incident

2.1. Eiseres in het incident (hierna: Van Laere) heeft zich primair op het standpunt gesteld dat deze Rb. niet beveegd is tot kennisneming van de vordering van eiseres in de hoofdzaak (hierna: Bemontex). Van Laere heeft subsidiair verzocht deze zaak te verwijzen naar de rechtbank van Koophandel te Dendermonde in Belgie, dan wel de uitspraak ex art. 22 lid 1 EEX-verdrag aan te houden.

2.2. Van Laere heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat de door Bemontex gehanteerde algemene voorwaarden, waarin een forumkeuzebeding alsmede een keuze voor de toepassing van het Nederlands recht zijn opgenomen, niet van toepassing zijn aangezien het Van Laere niet bekend was dat die voorwaarden deel uitmaakten van de door partijen gesloten overeenkomst en Bemontex die voorwaarden ook niet aan Van Laere ter hand heeft gesteld.

Van Laere heeft voorts aangevoerd dat zij eerst na ontvangst van een faktuur op de achterzijde daarvan de algemene voorwaarden van Bemontex heeft aangetroffen en dat haar eigen voorwaarden de toepasselijkheid van andere voorwaarden uitsluiten, tenzij zij die voorwaarden uitdrukkelijk schriftelijk heeft aanvaard.

2.3. Op grond van art. 5 aanhef en sub 1 EEX kan een verweerder, die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat (i.c. België) in een andere verdragsluitende staat (i.c. Nederland) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst worden opgeroepen voor het gerecht waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Onder deze verbintenis moet worden verstaan de contractuele nakoming van de verweerder welker niet of niet behoorlijke nakoming de grondslag is van de ingestelde vordering.

In het onderhavige geval legt Bemontex aan haar vordering ten grondslag dat Van Laere haar verplichting tot betaling van de koopsom niet is nagekomen. Onder verbintenis in de zin van art. 5 aanhef en sub 1 EEX dient derhalve te worden verstaan de verbintenis van Van Laere tot betaling van de koopsom. De vraag of deze verbintenis in het arrondissement Utrecht moet worden uitgevoerd, dient aan de hand van het internationale privaatrecht van de aangezochte rechter te worden beantwoord. Tot dat recht behoort het EVO.

Art. 4 lid 1 EVO bepaalt dat, wanneer partijen geen rechtskeuze hebben gedaan (waarvan thans dient te worden uitgegaan wegens de betwisting van de toepasselijkheid van de voorwaarden waarin een dergelijk beding is opgenomen), de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Krachtens lid 2 van dat artikel wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar hoofdbestuur heeft. Het bestaan van de koopovereenkomst is door Van Laere niet betwist. Nu Bemontex bij de uitvoering van die overeenkomst de meest karakteristieke prestatie heeft verricht, te weten het leveren van zaken, waartegenover Van Laere slechts de koopprijs diende te voldoen, is ingevolge het EVO het Nederlands recht van toepassing.

De vraag waar betaling dient plaats te vinden kan worden beantwoord aan de hand van de regels van het Weens Koopverdrag. Art. 57 lid I van dat verdrag bepaalt, dat indien de koper niet gehouden is de prijs op een bepaalde andere plaats te betalen, hij de verkoper dient te betalen (a) ter plaatse van diens vestiging, of (b) indien de betaling dient te geschieden tegen afgifte van de zaken, ter plaatse van die afgifte. Uit hetgeen Bemontex in de dagvaarding heeft gesteld, is niet gebleken dat betaling van de betreffende zaken diende te geschieden tegen afgifte daarvan. Dit kan ook niet volgen uit de stellingen van Van Laere. Zij stelt immers niet dat partijen betaling bij afgifte zijn overeengekomen, maar dat betaling na afgifte moest plaatsvinden. Derhalve is het onder a. vermelde op het onderhavige geval van toepassing. Ingevolge art. 6 Weens Koopverdrag kunnen partijen afwijken van elk van de bepalingen van het verdrag. Van Laere heeft echter niet gesteld op grond waarvan haar eigen voorwaarden, die ten deze een afwijking bevatten, toepasselijk zouden zijn. Het verweer van Van Laere dienaangaande moet daarom worden verworpen.

2.4. Het bovenstaande brengt mee, dat Van Laere de koopsom dient te betalen ter plaatse van de vestiging van Bemontex. Reeds op grond daarvan is deze Rb. bevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen, zodat in het midden kan worden gelaten of de voorwaarden van Bemontex van toepassing zijn.

2.5. Van Laere heeft subsidiair verzocht de onderhavige zaak op de voet van art. 21 en 22 EEX te verwijzen naar de rechtbank van Koophandel te Dendermonde, dan wel de uitspraak aan te houden.

Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij Bemontex bij exploit van 7 december 1995 voor die rechtbank heeft gedagvaard teneinde Bemontex te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aangezien Bemontex op onterechte gronden de aan Van Laere toekomende alleenverkoopsrechten heeft ontnomen. Van Laere heeft gesteld dat de oorzaak van de non-betaling van de facturen, waarvan Bemontex thans betaling vordert, is gelegen in haar beroep op opschorting dan wel verrekening van de vordering van Bemontex met haar vordering tot schadevergoeding. Van Laere heeft daarnaast aangevoerd dat tussen de beide vorderingen van partijen een zodanig nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om een gelijktijdige behandeling en berechting teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven.

2.ó. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de betreffende vorderingen tenminste zouden moeten voortspruiten uit eenzelfde overeenkomst. Dit is niet gesteld of gebleken. Van Laere heeft in België een vordering aanhangig gemaakt op grond van een onwettige dan wel onregelmatige beëindiging van een alleenverkoopovereenkomst, terwijl de onderhavige overeenkomst is gebaseerd op de niet-nakoming van koopovereenkomsten betreffende geleverde zaken. De vorderingen hebben derhalve niet dezelfde overeenkomst ten grondslag en hebben ook niet hetzelfde doel. In beide procedures zijn andere feiten en rechtsregels tot staving van de onderscheidene vorderingen aangevoerd zodat aan Van Laere (waarbij in het midden kan worden gelaten welke zaak het eerst aanhangig is gemaakt) geen beroep toekomt op art. 21 EEX. Het beroep op art. 22 EEX faalt eveneens.

Niet is gebleken van een zodanig nauwe band tussen de beide vorderingen dat een onverenigbare uitspraak gevreesd moet worden.'

APPELLATE COURT:
Gerechtshof's Amsterdam

'3. Beoordeling van het hoger beroep

3.1. In beide grieven richt Van Laere zich (zakelijk weergegeven) tegen het oordeel van de Rb. dat kan worden daargelaten of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van een forumkeuzebeding in de door Bemontex gehanteerde algemene voorwaarden, zulks omdat de Nederlandse rechter reeds rechtsmacht toekomt op grond van art. 5 aanhef en sub 1 van het EEG-Executieverdrag (hierna: EEX). Van Laere stelt ter toelichting op de grieven dat de Rb. ongeoorloofd buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, nu Bemontex haar stelling rond de bevoegdheid van de Nederlandse rechter uitsluitend op haar algemene voorwaarden heeft gebaseerd. Voorts, zo stelt Van Laere, komt de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe op grond van art. 5 EEX

3.2. De grieven falen. Naar hierna wordt overwogen, heeft de Rb. terecht geoordeeld dat de Nederlandse rechter op grond van het EEX rechtsmacht toekomt om van het tussen partijen gerezen geschil kennis te nemen. De in het EEX vervatte rechtsmachtsvoorschriften zijn van openbare orde, zodat het de Rb. vrijstond haar oordeel daarop te baseren, ook al had Bemontex daarop in eerste aanleg (anders dan in hoger beroep) geen beroep gedaan. Gelet op de juistheid van haar oordeel rond art. 5 EEX, heeft de Rb. terecht geoordeeld dat de toepasselijkheid van Bemontex' algemene voorwaarden daargelaten kon worden. Of die voorwaarden al dan niet toepasselijk waren, was immers voor de rechtsmachtkwestie niet langer van betekenis.

3.3. De Rb. heeft in haar vonnisalinea's 2.3 en 2.4 op juiste, geheel met het geldende recht overeenstemmende wijze en met voldoende motivering geoordeeld dat de Nederlandse rechter op grond van art. 5 aanhef en sub 1 EEX bevoegd is van het geschil tussen partijen kennis te nemen. Onder verwijzing naar die alinea's maakt het Hof dat oordeel tot het zijne, met verbetering van de motivering van de Rb. als na te melden, hetgeen echter niet tot een andere slotsom leidt. Waar de Rb. bij de toepassing van art. 4 lid 2 van het EEG-overeenkomstenverdrag (hierna: het EVO) als "karakteristieke prestatie" heeft aangenomen de op Bemontex rustende verplichting aan Van Laere zaken te leveren, blijkt niet of de Rb. daarbij slechts acht heeft geslagen op een overeenkomst, strekkend tot koop, levering en betaling van één bepaalde partij zaken, of dat de Rb. daarbij acht heeft geslagen op de duurovereenkomst tussen partijen, strekkende tot het aangaan van meerdere overeenkomsten als vorenbedoeld in het kader van een aan Van Laere in België toekomend alleenverkooprecht. Echter ook indien partijen - zoals Van Laere stelt en Bemontex bestrijdt - in het kader van genoemde duurovereenkomst zouden zijn overeengekomen dat Van Laere een voorraad van Bemontex-produkten diende aan te houden en ten behoeve van de wederverkoop van die produkten in België reclame diende te maken, laat dat onverlet dat de levering van zaken door Bemontex (en het zich onthouden van levering aan andere Belgische afnemers dan Van Laere) ook binnen die duurovereenkomst als de karakteristieke verplichting heeft te gelden.

3.4. Anders dan Van Laere stelt heeft de Rb. haar oordeel terecht mede gebaseerd op het in art. 4 lid 2 EVO genoemde vermoeden, aangezien niet zodanige (door het geldende recht vereiste) zwaarwegende omstandigheden zijn gesteld of gebleken, dat dat vermoeden geacht moet worden te zijn weerlegd. Ook het voornoemde aanhouden van een voorraad en het maken van reclame door Van Laere, komt dat zwaarwegende karakter niet toe. Eveneens anders dan Van Laere stelt, mocht de Rb. er bij de toepassing van art. 4 EVO veronderstellenderwijs van uit gaan dat door partijen geen rechtskeuze was gedaan, nu slechts Bemontex heeft gesteld dat op grond van haar algemene voorwaarden voor Nederlands recht is gekozen en die keuze niet tot een ander resultaat leidt dan waartoe de Rb. is gekomen.

3.5. Er bestaat geen grond rond de toepassing van art. 4 EVO anders te oordelen op grond van de door Van Laere bij pleidooi aangehaalde rechtspraak, aangezien deze ziet op een agentuurovereenkomst, waarvan hier echter geen sprake is, daar Van Laere, naar uit de stellingen van partijen volgt, de afgenomen zaken op eigen naam en voor eigen risico heeft gekocht.'

[...]}}

Source

Published in Dutch:
- Nederlands Internationaal Privaatrecht (NIPR), 1998, nr. 220}}