Data

Date:
18-10-1995
Country:
Belgium
Number:
Court:
Rechtbank van Koophandel, Hasselt
Parties:
Unknown

Keywords

EXCLUSION OR DEROGATION FROM CISG (ART. 6 CISG) - IMPLIED DEROGATION - MUST CLEARLY RESULT FROM THE COMMON INTENTION OF PARTIES

RIGHT TO DAMAGES (ART. 74 CISG)

Abstract

A French seller and a Belgian buyer concluded a contract for the sale of steel bars. After delivery the seller sent invoices which contained inter alia a penalty clause for the case of non performance by the buyer. As the invoices remained unpaid, the seller formally required that payment be due within a certain date. Only some time after expiry of that term did the buyer pay the purchase price. The seller commenced an action claiming damages according to the provisions set forth in the invoices sent to the buyer.

The Court held that the contract was governed by CISG since the Belgian private international law rules led to the application of the law of The Netherlands, a contracting State (Art. 1(1)(b) CISG).

The Court pointed out that the parties are free to exclude or derogate from CISG (Art. 6 CISG). The derogation needs not be express but it must clearly result from the common intention of the parties. In the Court's opinion the interest rate and the penalty clauses contained in the seller's invoices were unilateral and could not bind the buyer. Therefore Arts. 74 and 78 CISG were not derogated from. The Court assessed damages ex aequo et bono.

Fulltext

[...]

Bij overeenkomst van 29 augustus 1990 komen partijen overeen dat eiseres ijzerwaren zal leveren die moeten voldoen aan een bestek opgesteld door de N.M.B.S.

De overeenkomst bepaalt niet welk recht van toepassing zal zijn.

De overeenkomst voorziet evenmin in moratoire interesten of in een schadebeding voor het geval B. bij haar betalingen in gebreke blijft.

Verweerster laat na arie facturen respectievelijk van 4, 12 en 25 oktober 1993 te betalen voor in totaal 184.200 FF.

In de factuurvoorwaarden van eiseres is bedongen dat in geval van niet-betaling een strafbeding eisbaar wordt van 15% evenals de wettelijke interesten en de gerechtskosten.

Op 22 april 1994 stuurt eiseres een rekenings overzicht. Op 10 augustus 1994 stelt haar raadsman in gebreke. Op 18 augustus 1994 volgt dagvaarding.

Op 5 september 1994 - na dagvaarding - geeft verweerster eiseres een cheque, betrekking hebbend op de hoofdsom.

Thans zijn de interesten en het strafbeding nog in betwisting.

B E O O R D E L I N G

1. Verweerster betwist dat eiseres nog recht heeft op interesten en schadebeding omdat de overeenkomst tussen partijen bedingt dat de factuurvoorwaarden van B. van toepassing zijn en daarin zijn geen sancties bepaald i.v.m. niet tijdige betalingen.

2. De rechtbank onderzoekt eerst welk recht de overeenkomst beheerst.

Het gaat te dezen om de verkoop van een Franse vennootschap aan een Belgische handelsvennootschap, zodat het niet voor de hand ligt dat Belgisch recht van toepassing is.

Partijen hebben niet uitdrukkelijk de interne wet van een bepaald land aangegeven. Evenmin is er een aanwijzing die onbetwijfelbaar voortvloeit uit de overeenkomst.

Nu het om een internationale koop gaat van lichamelijke roerende goederen, worden de verwijzingsregels die deze rechtbank moet toepassen, teruggevonden in het Verdrag nopens de internationale koop van roerende lichamelijke zaken toepasselijke wet van 15 juni 1955, bekrachtigd door de wet van 21 september 1962.

Overeenkomstig art. 3 van het verdrag is de interne wet van het land van de verblijfplaats van de verkoper van toepassing, in casu de Franse wet.

Voor zover het recht dat door het verdrag van 1955 als van toepassing op de voorliggende rechtsvraag wordt aangewezen, het recht is van een lana dat het Verdrag van Wenen inzake internationale koop betreffende roerende zaken van 11 april 1980 bekrachtigd heeft - en dat is sinds 1 januari 1988 voor Frankrijk het geval - dan zijn de regels van die eenvormige wet van toepassing.

2. Het Verdrag van Wenen bepaalt in art. 6 dat de partijen toepassing van dit verdrag kunnen uitsluiten of afwijken van elk van de bepalingen hiervan dan wel het gevolg wijzigen.

Het verdrag regelt de situaties die partijen niet bij overeenkomst hebben voorzien. Het bevat in de artikelen 74 en 78 een regeling omtrent interesten en schede. Die is dus van toepassing ook al heeft de overeenkomst van 29 juni 1990 daarin niet voorzien. De vraag is of de regeling van de artt.74 en 78 buiten werking gesteld kan worden door de desbetreffende bepalingen in de factuurvoorwaarden.

De rechtbank is van oordeel dat de bepalingen van het verdrag stilzwijgend kunnen worden uitgesloten maar dat het voor de hand moet liggen dat dit de gemeenschappelijke bedoeling is geweest van beide partijen (Neumayer, Ming, Convention de Vienne sur les contrats de vente internationale de marchandises, Commentaire, Lausanne 1993, 85). Zij is van oordeel dat voorwaarden in een eenzijdig geschrift als factuurvoorwaarden daaraan niet beantwoorden. De bedingen van de factuurvoorwaarden kunnnen aldus niet tegengeworpen worden.

4. Art.74 van het Verdrag van Wenen voorziet in een rente zonder het percentage daarvan te bepalen. Eiseres vraagt interesten tegen de wettelijke rentevoet. De rechtbank weet niet welke wettelijke rentevoet wordt bedoeld. In elk geval komt het haar voor dat zij het bedrag van 8.599 FF aan intresten voor achterstallige facturen van oktober 1993 tot 31 augustus 1994 kan toekennen.

5. Art. 74 van de eenvormige wet voorziet in een schadevergoeding.

De rechtbank acht het gevorderde à 15% overdreven en begroot de schade ex aequo et bono op 10%.}}

Source

Published in Dutch:
- Rechtskundig Weekblad 1995-96, nr.40, 1378-1379

Source:
- Prof. H. Van Houtte and Dr. P. Wautelet, Katholieke Universiteit Leuven, Belgium}}