Data

Date:
20-09-2005
Country:
Belgium
Number:
AR/3568/04
Court:
Rechtbank van Koophandel, Hasselt
Parties:

Keywords

TIME OF DELIVERY (ART. 33 CISG) – DELIVERY DATE IN BUYER’S ORDER AS SUCH NOT BINDING UPON THE SELLER

CONFORMITY OF GOODS - NOTICE OF LACK OF CONFORMITY - TIME OF NOTICE - FOUR MONTHS AFTER FIRST DELIVERY NOT TIMELY FOR EASILY DISCOVERABLE DEFECTS - NEED OF PRECISE SPECIFICATION OF LACK OF CONFORMITY (ART. 39(1) CISG)

DAMAGES (ART. 74 CISG)

RIGHT TO INTEREST (ART. 78 CISG) - INTEREST RATE - DETERMINED BY DOMESTIC LAW OF THE CREDITOR’S COUNTRY

Abstract

A Belgian buyer, which was in a longstanding business relationship with a Dutch seller, concluded a contract for the sale of bread buns. A dispute arose between the parties concerning the late and partial deliveries. According to the buyer, not only were the deliveries not in time, they were furthermore not completely executed. The seller filed a motion claiming the full payment of the invoices. The buyer did not contest that the seller was entitled to payment of the claimed invoices. However, the buyer claimed the seller’s claim should be offset by the damage caused by the late and partial deliveries.

As to the applicable law, the Court held that CISG had to be applied to the dispute, since the two parties had their places of business in two different Contracting States at the time of the conclusion of the contract (Art.1(1)(a) CISG).

As to the merits, the Court held that according to Art. 33 CISG the seller must deliver the goods on the date or within the period fixed in the contract. It specified that this can not be the date requested by the buyer on an order form without being accepted by the seller. Since in the dispute at hand it was the buyer which specified the period in which it wanted the goods to be delivered without the seller’s consent, the latter could not be liable for any late delivery. As to the non – conformity of the deliveries, the Court held that the buyer had lost its right to rely on lack of conformity of the goods because it had not given notice within a reasonable time after its discovery (more then 4 months after the first delivery) and had failed to specify the nature of the defects in compliance with Art. 39(1) CISG. Thus the Court concluded that the buyer was not entitled to any compensation for damages.

The Court awarded the seller interests (Art. 78 CISG) on the sums of the invoices due. Since CISG does not provide an interest rate, the legal interest rate of the seller’s country was applied. Furthermore the seller was granted damages (Art. 74 CISG) which were assessed ex aequo et bono.

Fulltext

Text of the decision

De rechtbank van koophandel te Hasselt, vierde kamer, heeft het vo1gende vonnis uitgesproken:

in zake:

*** BV, vennootschap naar Nederlands recht, met maatschappelijke zetel te […], ingeschreven in het handelsregister […],

Eiseres op hoofdeis, verweerster op tegeneis, verschijnend door Mter*** loco Mter ***, […], besluitend en pleitend in het Nederlands.

tegen:

B.V.B.A. ***, met zetel te […], ondernemingsnummer […],

Verweerster, eiseres op tegeneis, verschijnend door Mter *** loco Mter ***, advocaat te […], besluitend en pleitend in het Nederlands.

Volgt het vonnis:

Gelet de inleidende dagvaarding dd 9 september 2004 waarbij aanlegster de betaling vordert van verweerster van een bedrag van 32 434,31 euro, meer de
conventionele moratoire en gerechtelijke interesten aan een rentevoet van 12% per jaar vanaf de vervaldata der facturen to de dag der algehele betaling en de kosten;

Gelet op de door partijen genomen besluiten en neergelegde stukken;

Gehoord de raadslieden van partijen in hun mondelinge pleidooien ter zitting van 13 september 2005;

1. Aanlegster is producent van ondermeer broodjes. Aanlegster leverde deze broodjes aan verweerster, die groothandelaar is.

Naar aanleiding van moeilijkheden die tussen partijen waren ontstaan werden er afspraken gemaakt die aanlegster in een brief van 21 juli 2003 vastlegde en die erin bestonden dat aanlegster de door verweerster gedane bestellingen binnen de week zou leveren en dat verweerster binnen de 5 weken zou overgaan tot betaling der facturen.

Bij brief van 24 mei 2004, die ook per fax werd verzonden, stelde aanlegster verweerster in gebreke om een nog openstaand bedrag aan facturen voor een bedrag van 28 203,75 euro te betalen. Aanlegster eiste betaling van de oudste facturen voor een bedrag van 17 184,85 euro binnen de 10 dagen. Tevens werd gemeld dat alle leveringen werden stopgezet.

Als reactie op voornoemd faxbericht deelde verweerster, bij faxbericht van 24 mei 2004, aan aanlegster mede dat zij sedert begin 2004 geen enkele bestelling volledig mocht ontvangen en dat zij dientengevolge haar betalingen sedert 13 april 2004 had gestaakt. Tevens meldde verweerster dat, wanneer zij haar bestelling van 15 mei op 25 mei zou ontvangen, er terug tot betaling zou worden overgegaan.

Bij brief van 27 mei 2004 stelde het incassobureau, dat aanlegster had gelast met de invordering van de nog openstaande facturen, verweerster in gebreke om tot betaling van het bedrag van 28 203,75 euro over te gaan, meer interesten en incassokosten.

Bij brief van 2 juni 2004 liet verweerster aan aanlegster weten dat de schade die zij had geleden ingevolge de gebrekkige leveringen door aanlegster 16 805,55 euro bedroeg. Bij deze brief werd een factuur tot beloop van dit bedrag gevoegd.

Op 3 juni 2004 maande het incassobureau verweerster opnieuw aan om binnen de 2 dagen het nog verschuldigde bedrag te betalen, zoniet zou tot dagvaarding worden overgegaan.

Bij faxbericht van 3 juni 2004 liet verweerster aan het incassobureau weten dat zij, rekening houdend met de door haar geleden schade van 16 805,55 euro, nog een bedrag van 11 398,20 euro diende te betalen.

Bij faxbericht van 11 juni 2004 deelde verweerster aan het incassobureau mede dat zij het, volgens haar boekhouding openstaande bedrag, binnen de week zou betalen.

Bij faxbericht van 18 juni 2004 (dat een antwoord is op een schrijven van 11 juni 2004 uitgaande van het incassobureau, dat echter door geen der partijen wordt bijgebracht) liet verweerster aan het incassobureau weten dat zij de uitslag van een gerechtelijke procedure wenst af te wachten alvorens te betalen.
Op 5 augustus 2004 maande de raadsman van aanlegster verweerster aan om tot betaling van de nog openstaande facturen, meer 15 schadevergoeding, over te gaan.

Op 27 augustus 2004 betaalde verweerster een bedrag van 11 398,20 euro.

Bij exploot van 9 september 2004 dagvaardde aanlegster verweerster in betaling van een bedrag van 28 203,75 euro, meer 15 schadevergoeding en interesten aan een voet van 12% per jaar.

2. Verweerster betwist niet dat aanlegster kan aanspraak maken op de betaling van de thans ingevorderde facturen. Zij is echter van oordeel dat de vordering van aanlegster dient gecompenseerd te worden met haar vordering, zijnde de schade de zij beweert geleden te hebben als gevolg van de gebrekkige leveringen door aanlegster.

Aanlegster houdt voor dat, indien zij aan haar verplichtingen zou zijn tekort gekomen, verweerster zich hierop niet meer kan beroepen gelet op de laattijdigheid van de geuite klachten. Bovendien stelt aanlegster dat het niet is aangetoond dat zij haar verplichtingen niet zou zijn nagekomen.

3. De tussen partijen bestaande verhoudingen worden beheerst door het Weens Koopverdrag nu het gaat om de verkoop van roerende zaken tussen een koper en verkoper die, op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomsten, elk gevestigd waren in een onderscheiden staat die verdragsluitende staten zijn bij het CISG.

4. Verweerster heeft zich op 24 mei 2004 erover beklaagd dat sedert begin 2004 de leveringen laattijdig en onvolledig werden uitgevoerd.

Art 33 CISG bepaalt dat de verkoper de zaken moet afleveren op het tijdstip of binnen de termijn voorzien in de overeenkomst.

Het gaat om een datum of termijn die tussen partijen werd overeengekomen en niet om een datum of termijn die door de koper op een bestelbon wordt gevraagd (Gent, 8 november 2004, inz 2001/AR/1982, onuitgeg)

In casu heeft verweerster, bij het plaatsen van haar bestellingen, gevraagd dat de leveringen binnen een bepaalde week zouden gebeuren zonder dat hieromtrent enig akkoord door aanlegster werd gegeven.

Laattijdige levering kan aanlegster dan ook niet worden aangewreven.

5. Art 35.1 CISG bepaalt dat de verkoper zaken dient af te leveren waarvan de hoeveelheid, de kwaliteit en de
omschrijving voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen.

Art 39.1 CISG stelt dat de koper het recht verliest om zich erop te beroepen dat de zaken niet aan de overeenkomst beantwoorden indien hij niet binnen een redelijke termijn, nadat hij dit heeft ontdekt of had behoren te ontdekken, de verkoper hiervan in kennis stelt onder opgave van de aard van de tekortkoming.

Slechts op 24 mei 2004 beklaagt verweerster zich over tekortkomingen, met name onvolledige leveringen, die reeds vanaf het begin 2004 zouden zijn vastgesteld.

De in art 39.1 CISG redelijke termijn is een korte termijn. Een termijn van meer dan één maand, na het ontdekken van de tekortkoming, wordt over het algemeen als onredelijk beschouwd (S. De Groot, Non-conformiteit volgens het Weens Koopverdrag, TPR, 1999, 691).

Verweerster heeft aldus de in art 39.1 CISG voorgeschreven redelijke termijn overschreden.

De koper dient ook opgave te doen van de tekortkoming.

De inhoud van het protest mag niet op een algemene wijze worden geformuleerd. Het protest dient nauwkeurig te worden omschreven (S. De Groot,oc, 670), hetgeen te dezen betekent dat verweerster had moeten aangeven welke zaken er precies ontbraken bij de levering.

Nu verweerster niet binnen een redelijke termijn en op onvoldoende nauwkeurige wijze haar protest heeft geuit kan zij zich niet rneer beroepen op de door haar
aangevoerde tekortkomingen jegens aanlegster.

Het is dan ook overbodig na te gaan of aanlegster haar leveringsplicht al dan niet naar behoren is nagekomen.

Gelet op het voorgaande kan aanlegster niet worden aangesproken in betaling van een vergoeding van schade die verweerster voorhoudt te hebben geleden als gevoig van de handelswijze van aanlegster.

Hieruit volgt dat verweerster geen vordering heeft op aanlegster die kan warden gecompenseerd met de vordering die aanlegster op verweerster heeft zodat verweerster gehouden is tot betaling van de door aanlegster gevorderde facturen.

6. Aanlegster kan aanspraak maken op verwijlinteresten (art 78 CISG).

Er is geen ingebrekestelling vereist opdat de interesten zouden lopen (Van Houtte H., Het Weens Koopverdrag in het Belgisch recht, TBH, 1998, 353).
Aanlegster vordert een interest aan een voet van 12%.

Art 78 CISG bepaalt niet welke interestvoet moet worden gehanteerd.

Daar de rente als vergoeding voor de schade ingevolge laattijdige betaling dient te worden beschouwd, dient de wettelijke rente, die toepasselijk is in het land waar de schuldeiser verblijft, te worden toegepast, daar de schade van de schuldeiser bestaat in de derving van die interesten (Neumayer en Ming, Convention de Vienne sur les contrats de vente internationale de marchandises, 1993, p 513-514)

7. Krachtens art 74 CISG heeft een partij die het slachtoffer is van een tekortkoming van de andere partij recht op de vergoeding van de geleden schade.

Aanlegster begroot haar schade ex aequo et bono op een bedrag gelijk aan 10% van de nog te betalen en van de laattijdig betaalde facturen of 2 820,37 euro.

Er kan warden aangenomen dat aanlegster uitgaven heeft dienen te verrichten ter inning van haar facturen (administratie en kosten mbt het instellen van huidige procedure) die voor haar een schade vormen.

Deze schade wordt ex aequo et bono begroot op 2 500,00 euro.

8. Het aan aanlegster verschuldigde bedrag kan worden begroot op:
28 203,75 euro hoofdsom
2 500,00 euro schadevergoeding
30 703,75 euro
-11 398,20 euro
19 305,55 euro

De voorschriften van art. 2-30 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken werden nageleefd.

OM DEZE REDENEN:

de rechtbank, rechtdoende op tegenspraak:

Verklaart de eis van aanlegster ontvankelijk en deels gegrond;

Verklaart de tegeneis van verweerster ontvankelijk, doch ongegrond;

Veroordeelt verweerster om aan aanlegster een bedrag te betalen van 19 305,55 euro, meer de verwijlinteresten aan de wettelijke Nederlandse rentevoet op 5 493,60 euro van 16 maart 2004 tot 1 april 2004, op 8 309,60 euro van 1 april 2004 tot 15 april 2004, op 10 735,35 euro van 15 april 2004 tot 21 april 2004, op 13 587,65 euro van 21 april 2004 tot 29 april 2004, op 15 043,65 euro van 29 april 2004 tot 5 mei 2004, op 15 776,85 euro van 5 mei 2004 tot 13 mei 2004, op 17 184,85 euro van 13 mei 2004 tot 18 mei 2004, op 19 032,45 euro van 18 mei 2004 tot 26 mei 2004, op 21 616,45 euro van 26 mei tot 3 juni 2004, op 25 048,25 euro van 3 juni 2004 tot 10 juni 2004, op 26 078,95 euro van 10 juni 2004 tot 16 juni 2004, op 28 203,75 euro van 16 juni 2004 tot 27 augustus 2004 en op 16 805,55 euro van 27 augustus 2004 tot 9 september 2004, meer de gerechtelijke interesten aan de wettelijke Nederlandse rentevoet op 19 305,55 euro vanaf de dag der betekening van de inleidende dagvaarding tot de dag der volledige betaling en de kosten, deze laatste aan de zijde van aanlegster bepaald op 588,19 euro;

Verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zonder borgtocht en niettegenstaande alle verhaal;

Aldus gevonnist in de openbare zitting van de vierde kamer van de rechtbank van koophandel te Hasselt op 20 september 2005,
alwaar zitting hielden:

Dhr C. Beerten, rechter, voorzitter van de kamer;
De heren K. Swartelé en D. De Preter, rechters in
handelszaken;
Mevr S. Gentens, griffier.}}

Source

Published in Dutch:
- Available at CISG-Belgium database of Katholieke Universiteit Leuven http://www.law.kuleuven.ac.be

English translation:
- Available at CISG database of Pace University http://cisgw3.law.pace.edu/}}